Juli 1946

In het begin van de oorlog in de Pacific werd Merauke herhaaldelijk gebombardeerd en veel van de oorspronkelijke huizen zijn vernietigd. Een groot Australisch garnizoen kwam er toen, bij tijden wel 10.000 man, met luchtafweer bewapening en de bezoeken van de Japanse vliegers werden zeldzamer, hielden spoedig vrijwel geheel op. Toen zijn weer nieuwe huizen gebouwd en beschadigde hersteld en het plaatsje heeft nu een heel ander aanzien dan het vroeger had. Op weinigen na was de bevolking het binnenland ingetrokken en is nu weer zo ongeveer terug. Papoea’s woonden er steeds maar weinig en zijn er nu ook niet veel. Het spijt me dat ik niet het binnenland in kon gaan, om meer van dit volk te zien. Op Merauke zelf zijn er zo weinig. Maar de wegen naar buiten zijn nog slecht en tijd en vervoer ontbraken, en ik heb het dus moeten doen met deze glimp van het leven van een Papoea.

Ik hoor dat er enkele model-kampongs zijn, waar men in werkelijke huisjes leeft en kleren draagt en waar iets van een geregelde arbeid gebeurt. Maar ook dat er verderop hele streken zijn waar de schelp nog luxe is en nog koppen worden gesneld, om aan schoonvader en bruid te tonen hoe dapper men is. Ik hoor van huwelijksgebruiken, daar in het binnenland… van dansen die door het bestuur verboden zijn, vanwege uitspattingen die zich daarbij voordoen… Over dat alles kan ik U niet schrijven.

Overal zijn onderwijzers en ook de Missie probeert de mensen reeds sedert tientallen jaren wat kennis bij te brengen, maar de resultaten zijn nog gering. Begrip over waarde van geld hebben ze niet en de Agent van de NIGEO vertelt me dat er soms iemand komt opdagen met drie koperen centen om een ding dat vele guldens kost te kopen en een andere maal iemand die voor een aankoop van een paar dubbeltjes even zovele guldens biedt. Geen wonder dat dit handelaren van elders aantrok. En de Javaan, de man uit de Molukken en de Chinees die met hun handelt gaat het zeer goed. De Australische tijd heeft ook hier veel geld gebracht onder alle lagen van de bevolking. En iedereen behalve de Papoea is rijk geworden. Maar nu zijn de toko’s leeg, is er niets meer te koop en worden grote bedragen betaald voor een stukje stof, voor tabak en ijzerwaren. Alles is op. Tot zelfs de kippen, die nu al een negen gulden per stuk kosten, tegen vroeger 15 cent en de eieren doen minstens een kwartje. De duurte is ook hier gekomen, maar treft – gelukkig – de eigenlijke bevolking van het land het minst. Die eet zijn sago, zijn klapper, zijn vis en woont tegen zijn takken. Zeker, ze lusten ook wat anders – rijst is een lekkernij. Maar men eet meestal wat de natuur zonder arbeid aanbiedt, is daarmee tevreden. Met deze geringe behoeften is het geen wonder dat de mens hier weinig tot werken genegen is. Voor alles is op Nieuw Guinea arbeidskracht het grote probleem. Als het eenmaal zou lukken de Papoea tot een ander leven te brengen waarin allerlei behoeften zijn, dan zullen ze moeten werken om daarin te voldoen. Maar ze voelen niet veel voor die behoeften die – dat weten ze instinctief – hen tot arbeid zullen brengen. Ja, een broek is nu al wel een gewild iets geworden. Een rode broek het liefst, vooral bij de jongeren, al dragen ze daaronder dan ook nog de schelp die vaak door de gaten zichtbaar is. Voor een broek kan men desnoods wat gaan werken. En wellicht ook voor een mes, en zeker voor tabak… Zo komen hier met moeite enkele uitvoerproducten bij elkaar, waarvan de voornaamste copra en trassi (garnalenpasta)zijn. Bestuur en Missie boeken langzame, moeizame succesjes. In de jongens- en meisjesinternaten groeit een nieuw geslacht Papoea op, maar gaat het alles snel genoeg? Er zijn veel dingen hier die een bron van welvaart zouden kunnen zijn. Zullen niet spoedig velen van elders komen om dit grote land in cultuur te brengen en er de rijkdommen van te zoeken en te exploiteren? En zal dan het kind van dit land zijn erfdeel verliezen? Zullen eens, spoedig wellicht, de Papoea’s worden weggedrongen in een hoekje van dit onmetelijke land? Ik vrees het.