Zelfbestuurder van Alla, Bartle ontmoet hem in pare pare
Woensdagmiddag 13 Febr. 1946
Pare Pare. Een mooie passanggrahan. Grundlehner en ik nemen er een klamboekamer en twee bedden. Er zijn twee gemeenschappelijke badkamers voor alle bewoners, zo groot dat je er ook je rijolifant in zou kunnen laten baden. Aan tafel een vrij groot gezelschap. Tien man waarvan zeven officieren, een radja en de beide Marcars als burgers. Best eten, aardige lui. Genoeglijk gepraat, ik meest met de radja die Pasagrani heet en uit het landschap Alla komt ergens in het binnenland.
Koffietuinen zijn er in zijn land vertelt hij me. Groot schijnt het niet te zijn, maar de koffie was beroemd. De Aroe, zo is zijn titel eigenlijk hier, zegt dat het met de koffie nu mis is. De Jappen hadden er geen belang bij, en de wildernis vrat aan de tuinen. Niemand had meer vergif tegen de varkens of wapens, en de varkens namen toe. De bevolking woonde als regel vlak bij de koffietuinen en bouwde daar haar karig voedsel, mais meest, en ketella in verschillende soorten, een beetje aardappelen ook, maar de varkens vraten dat voedsel weg. Toen moesten ze hun tuinen verlaten, naar elders gaan waar de varkensplaag niet zo erg was. En de varkens kwamen in de tuinen, die zo niet alleen wild groeiden door gebrek aan onderhoud, maar zwaar werden beschadigd door het wroeten en graven van de varkens.
‘t Beste zal zijn opnieuw te beginnen zegt hij, en nu is hij hier om vergif te vragen. Majoor Paddemos is er geweest, vrij snel na de bevrijding. Toen stond de Aroe in zijn oude ambtspak met zijn vijf politieagenten in gesteven witte pakken van vroeger te wachten, de oude petten op. Ze vroegen de vlag weer te mogen hijsen en er was groot feest geweest. Dit is een heel beste kerel zeggen ze allen. Een paar maal was hij door de Engelsen uitgenodigd maar hij had steeds bericht gezonden dat hij sakit was. Toen de majoor er kwam was hij niet ziek en gaf als verklaring dat nu de Hollanders er weer waren hij niet inzag wat hij met Engelsen te maken had. Die interesseerden hem niet.
Ik vroeg hem naar het oogsten van rijst – of dat ook hier met feesten gepaard gaat zoals op Java, en of het halm voor halm gebeurt. “Ja, halm voor halm en mannen en vrouwen oogsten hier beide.” Dan waren er feesten maar meer naar de kant van de steden zoals Pare Pare en Makassar. Echte feesten hadden de Radja’s eigenlijk alleen bij hele plechtige gelegenheden, zoals huwelijk, begrafenis, geboorte van een zoon enzovoort. Geen gamelan kenden ze, maar wel veel soelings, fluiten waarvan ze orkesten hadden en trommels en andere instrumenten die ik niet thuis kon brengen. Zijn land is hoog gelegen, 760 meter ongeveer en met venijnige slagen naar de muskieten zei hij; “Er zijn bij mij geen njamoeks, en men slaapt niet onder een klamboe.” ‘t is fris en lekker in zijn land. Zo hebben we wat gepraat om daarna te gaan rusten en de boom van gister – en de vorige nachten – snorkend verder door te zagen.
Donderdag 14 februari 1946
Pare Pare. Paddemos heeft slecht geslapen, omdat de Aroe niet slapen kon. Telkens had die voorzichtig de Majoor – die zijn kamer met hem deelde – wakker gemaakt om hem ervan in kennis te stellen dat hij moe was, maar dat zijn oog niet slapen wilde, en dat dat hem hinderde.
Ik heb in de ochtend nog wat met de Aroe gepraat over zijn land. De auto had bandenpech en dat gaf aanzienlijke vertraging en zonder reserveband is het in deze streken niet te doen. Zo duurde ons gesprek nog vrij lang.
Dus weer over Alla: vervoer is er bijna niet, los van pikoel-paardjes in de bergen, die vrij steile wegen hebben. De lasten kunnen daarom niet zwaar zijn. 100 liter ongeveer per paardje en een afstand van 25 km per dag. Er is geen huisweverij in zijn gebied en kain werd van buiten ingevoerd. Toch hebben ze gedurende de oorlog geen boomschorskleren gedragen, doordat ze nog vrij veel zakken hadden van hun aardappel- en maisvelden. Ze hadden die producten vroeger ook geëxporteerd en daarvoor waren zakken nodig geweest, die nu van gaten voorzien als kleren hadden gediend. Kledinggebrek was groot; 60 tot 70% van zijn volk was niet meer in staat in een enigszins behoorlijk pak voor de dag te komen.
De bevolking is voornamelijk moslim- tot de Toradjas aan toe die een eigen geloof hebben, maar onder wie de zending ook veel … (nu zou ik haast schrijven slachtoffers heeft gemaakt) nou, waar de zending blijkbaar met resultaat werkzaam is geweest. De helft van zijn onderdanen is ongeveer Toradja. In zijn streek verdwijnt de Djati vrijwel, hoewel er enkele aanplanten zijn. ’Het begint er te hoog voor te worden en de grond schijnt er ook niet voor te deugen. Een enkele waringin is er, maar meer Tjemaras. Langs de hele weg naar Pare Pare zag ik geen waringins, die moeten er wel zijn maar vooral in het wild. De Aroe vertelt dat er in zijn land kleine riviertjes zijn, bergstroompjes maar praktisch zonder vis. Wel zijn er wat visvijvers waar goudvis in wordt geteeld, maar die maken het niet lang; ze worden gegeten voor ze groot zijn. Ikan kering, droge vis, wordt ingevoerd. De Aroe is tevreden nu de Hollanders weer terug zijn. Nu is er weer hoop dat alles voor elkaar zal komen, nu zal het wel weer gaan. Prettig met zo iemand te praten.
Donderdag 6 juni
Bij 49 km zijn pas weer beplante sawahs, weer terrasvormig. En dan een aardig dorpje. Daarna weer sawahs en ketella en klappers en andere begroeiing. Het riviertje gaat nu vlak langs de weg, alles is veel vriendelijker zo, er zijn nu ook mensen en die zijn vriendelijk.
Op 42 km is een grotere plaats. Hier woont de Aroe van Alla, die ik vroeger in de passanggrahan in Pare Pare ontmoette toen ik de eerste keer op weg was. Even bij hem gekeken en iets gedronken. Hij heeft een mooi huis. Ja, alles was al klaar zo ongeveer toen de oorlog uitbrak. Maar toen had hij het hout maar in het water laten liggen en nu pas in oktober het huis opgebouwd. Anders was de Jap er maar mee vandoor gegaan of had het in beslag genomen. Nu kan het weer en heeft hij zijn nieuwe huis. Ik moet foto’s zien van zijn installatie in 1936 en zijn vrouw komt toezien op het bedienen. Het is aardig bij hem. “Waarom blijft de Toewan niet wat, het is hier goed. Toe, blijf vannacht maar hier.” Maar nee, ik moet verder. Neem afscheid en beloof als ik kan later eens bij hem te blijven overnachten. Alles ziet er keurig uit, Europees bijna. Bedden met klamboes en zelfs klamboe-kamers, ofschoon er volgens hem geen muskieten zijn.