Zaterdag 16 maart

In Boengi even naar de Maradija die gehuwd is met een nicht van M. Amin. Het is een jonge vent en een jong vrouwtje. Chocolade gedronken en een stuk cake gegeten en gevraagd om na te gaan waar de voorraden gebleven zijn aan copra die hier nog moeten zijn, maar die verdwenen. Hij zal ernaar zoeken. Het vrouwtje is erg vrolijk en lacht almaar, is blij Amin te zien die al gauw achter in een hele familie koempoelan zit.

Het stortregent nu, maar we gaan verder, kunnen niet langer wachten, hebben nog het een en ander te doen en het wordt laat. Afscheid genomen van deze vrolijke, vriendelijke, gastvrije mensen en verder.

Zaterdag 30 maart

Het aaardige jonge vrouwtje van de Maradija van Boengi huppelt me tegemoet, beide handen vooruit om ze te geven. “Toewan saya soedah beranak.”- “Mijnheer ik heb al een kind gekregen”. De vorige zondag dronk ik nog koffie bij haar, haar man was toen op reis. Het kindje was nu drie dagen oud, en met een week ongeveer zou er een groot feest zijn. Ik zei dat het me erg speet dat ik niet zou kunnen komen voor dat feest. Heb heel hartelijk gefeliciteerd en een blik peren op sap gegeven. De Maradija zelf kwam toen ook en we hebben gezellig onze zaken afgedaan.

Zaterdag 4 mei

We komen in Boengi, even aangemeerd bij de Maradija. Het jonge vrouwtje toont me de baby en de vader vraagt me het kind een naam te geven. Wat had ik dat graag gedaan, maar ik weet er geen in hun taal en dat is moeilijk, en het kleine joch heeft nog geen naam. Het is een zekere eer en een betuiging van vriendschap dat je gevraagd wordt de naam te geven en ik ben blij met het verzoek en verlegen dat ik het niet kan. Chocola gedronken en wat cake gegeten. Nee, copra is er nog niet, maar het wordt tijd dat men begint. De opkoop geeft alleen zorgen, men zal zien wat er aan te doen valt.. Ja enfin, het is een gebied van weinig belang.

Dinsdag 14 mei

In Boengi even aangemeerd, en de Maradija is alleen thuis. Zijn vrouw is met de baby naar Pinrang. Ik had nu met hulp van Hamzah een naam voor het kleine joch, maar nu ben ik te laat. Hij heeft er, pas voordat hij op reis ging, een gekregen: Abdul Rasjid. Dus ik zal dat nu maar laten zetten op het bekertje van zilver dat ik via Hamzah voor hem kreeg.

Zaterdag 25 mei

In Boengi staat het vrouwtje van de Maradija voor het huis. Even aangemeerd. Ja, de Maradija sliep. “Nu dat komt er niet op aan. U kunt het ook wel vertellen.” “En is dat kain voor dameskleren?” Vraagt ze subiet. “Ja Njonja, kain boewat roepa roepa badjoe.” (doek om kleding te maken) “En mooi?” “Ja, er is hele mooie bij.” Ze zucht. “Ja, dat is al lang erg moeilijk… dus 1 yard kain voor 100 kilo copra. En als men nu meer levert? Bijvoorbeeld een hele prauw vol?” “Voor elke 100 kilo 1 yard.” Ik heb hier in deze streek, waar betrekkelijk weinig vandaan kwam en dat niet tot het eigenlijke Mandar gebied hoort, maar niet gezegd hoe het onder de bevolking moet komen. Ze zat zo zwaar te denken, over een prauw vol copra en zo heel veel kain, dat de Maradija het wel lastig zal krijgen als hij wakker wordt.

Zaterdag 8 juni

Even aangemeerd in Polewali en in Boengi, waar ze me zeggen dat morgen een feest zal zijn ter ere van de kleine zoon. Of ik ook kom eten. Ja, waarschijnlijk wel.

Zondag 9 juni

Al bijna 1 uur. Door naar Boengi. Het feest bleek aan de zee te zijn, en met de auto kon je er niet komen zei men. Toch proberen en ja, ik heb mijn neus gestoten. In letterlijke en figuurlijke betekenis. Op een gegeven ogenblik zakte een wiel in een gat en ik met mijn neus tegen de voorruit. De neus is gelukkig alleen beschadigd, een beetje bloederig opengeschaafd, de ruit is gelukkig heel. Toen kwamen een paar inheemse dames van het feest terug op paardjes en die wilden wel gaan jeepen en ik en mijn gids kregen de paardjes. Maar die dingen wilden niet anders dan stapvoets. Hoog, bovenop een bol kussen dat in de nek gebonden was, moest ik zitten en reed als Don Quichotte; een lange, magere, haveloze figuur met bebloede neus op een ellendig mager paardje dat bedroefd over het dijkje strompelde. Laag af hingen mijn benen. Wat een figuur. Terug ben ik dan ook maar gaan lopen, toen was het niet meer zo erg warm. Kilometers heb ik geloof ik zo afgelegd tot ik er was. En toen was het eten natuurlijk afgelopen en zaten ze allemaal kalm bij elkaar wat te gokken. Veel feest was er niet aan dat feest. Geen dansen, geen mooie gewaden, niets bijzonders. Ik heb de plaats van de vrouw van de Maradija gekregen, die voor mijn eten ging zorgen en daarna mijn plaats aan de tafel weer innam. Ik heb een paar gulden gewonnen. Wat gegeten, wat gepraat en ben de weg terug gaan wandelen.