
Mara’dia van Mamoedjoe, Jalala Ammana Inda (1908 – 1950). Foto uit 1938 ©MamudjuEntnic
Maandag 18 maart 1946
Een pracht uitzicht van de hoogte op de verre donker-begroeide bergen en soms even op de zee aan de kant van Mamoedjoe, waar we laat aankomen. Even naar de Maradija, een oude heer, drieënzeventig-en-een-half jaar, met een prachtvitaliteit van een kerel van een jaar of veertig in vele opzichten. Hij nodigt ons uit voor het avondeten. (…)
Na het baden met de Maradija naar zijn huis gegaan. Even wat zitten praten en toen aan tafel. Uitstekende soep vooraf, toen iets als bami en daarna de onveranderlijke rijst met bijgerechten. Die Maradija heeft nog weer een jonge vrouw, een baby van een maand of acht. Zijn kleinzonen zijn al lang gehuwd en hebben ook alweer grote kinderen. Hij is stinkend rijk, heeft de hele zaak in de buurt in zijn macht en al de districtshoofden enz. zijn familie van hem. Hij is werkelijk naar het schijnt een man met macht, anders dan verschillende van de andere Maradijas, waarvan ik niet de indruk heb dat ze buitengewoon veel te zeggen hebben. Hij is een scherp zakenman. Hij weet wat er te doen is, weet dat er op het punt van copra maken geen ontkomen aan zal zijn en is er nu met zijn woorden vlak voor. Zal zeggen dat het gebeuren moet. Ik weet nog niet waar het geld voor hem erin zit, maar hij heeft allang weer plannen, daar ben ik zeker van. En voor hem zal het goed zijn. De beste manier om hem in handen te krijgen is hem te flateren. Nou, dat is in veel opzichten niet moeilijk. Hij heeft het mooiste huis bijvoorbeeld van al de Maradijas. Hij toont ver weg de grootste vitaliteit, en dat op zijn leeftijd. Hij rijdt bijvoorbeeld elke dag op een prachtige nieuwe fiets naar kantoor. Zo’n huis, fiets, kinderen en andere rijkdom is zo openlijk dat men niet kan nalaten hem er complimenten over te maken, en ik doe het ook aan hem over zijn koopmansinzicht, met betrekking tot de copra-opkoop. Voor zover ik deze man kan beoordelen zijn wij dikke vrienden geworden. Hij heeft veel met mij op, zendt de volgende dag almaar voedsel naar de passanggrahan en ik hoef daar niets te betalen. We zijn het goed met elkaar eens. Hij vindt het bovendien tegenover de anderen die aanwezig zijn mooi te pronken hoe goed hij met de Hollander is. Het alweer laat als we naar huis gaan.
Dinsdag 19 maart
Mamoedjoe. De Maradija opent de bijeenkomst en vertelt zelf ook het een en ander. Wil graag praten en lacht heel hardop. Het verhaal geeft weinig gelegenheid tot discussie en M. Amin doet nog verdere toevoegingen, welke ik van tijd tot tijd meer onderstreep. (…)
Aan het eind van de middag nog even naar het bestuurskantoor, waar de Maradija me vraagt een brief met geld voor zijn zoon in Madjene mee te nemen. Ik maak de brief open. F.20,- lees ik, maar het zijn er f.22,50. Ik zeg hem dat als hij antwoord van zijn zoon zou willen hebben hij moest schrijven f.20,- en er f.17,50 indoen. Daarover heeft hij de hele avond zitten grinniken en verschillende lui moesten dat weten. Dat was nu eens een mooie mop. (…)
’s Avonds na het eten, waarvoor de Maradija weer een hele grote vis zond, ben ik nog weer naar hem toegegaan om wat te praten over de toekomst als de copra weer gaat lopen.
Zondag 5 mei
De beide partijen van het voetbalveld hadden rode en witte baadjes en met het rood-wit werd door de Maradija heel luid vaak de gek gestoken. De oude Heer was natuurlijk ook komen opdagen. Keurig uitgedost met een grote wollen shawl, vol rood en groen enz. En hij had ook nog zijn drie horloges, één op zak en twee om elke arm een, en als altijd was er geen overeenstemming in de tijden, dan kan je je rijkdom immers ook niet tonen. Hij was vrolijk, levendig fris als vroeger.
Onder het voetballen over niets anders met hem gepraat, maar daarna terug naar de Passar Malam en naar zijn kamer daar, en toen over diverse zakelijke aangelegenheden gesproken. Om half negen gezamenlijk eten met de districtshoofden en daarna besprekingen voeren. Goed. Ik ben even ontsnapt om naar huis te gaan om te baden en te verkleden en was nog niet klaar toen er alweer iemand stond om me op te halen, de Passar Malam wachtte… Met brede grote luide lach kwam de Maradija op me toe, we moesten naar een stand toe, daar waren de kinderen van een school. Ereplaatsen waren gemaakt met grote fauteuils net als op het voetbalveld en daarop namen wij plaats, de Maradija, zijn vrouw, ik en de kinderen en Moh. Amin en toen kon het feest beginnen. (…)
Toen deze voorstelling afgelopen was, weer een lange speech van de goeroe kapala, het schoolhoofd, en toen een paar woorden van de Maradija, die mij verzocht te spreken. Ik had gelukkig een hele doos zuurtjes kunnen vangen en heb die gegeven om onder de kinderen te verdelen, wat een groot succes. Nog even naar een paar verdere stands gezien en toen werd geannonceerd ‘Makan Sedia’, ‘het eten is opgediend’, en moesten wij aan tafel. Een grote tafel wel een man of twintig, en vlak ernaast een verhoging waarop danseressen Madarse dansen uitvoerden. (…)
Na het eten een vergadering die lang duurde en onderwijl moest de muziek stil zijn. De Maradija van Mamoedjoe is nog een enigszins feodaal Heer. De meest feodale en krachtigste van alle langs de kust. Als hij iemand niet mag lijden, hoorde ik later, kan zo iemand gerust weggaan. Bereikt hij niets. Niet bij de Maradija en niet bij een ander, omdat de Maradija dat niet wenst. Maar voor mij heeft hij een zwak geloof ik. Wij schieten wondergoed samen op. Hij herinnerde me nog weer aan het mopje met het geld voor zijn zoon van de vorige reis en telkens weer was het ‘Waarom heeft de Toewan niet gezegd dat hij kwam, dan had ik een werkelijk groot feest op touw kunnen zetten, wat is dat nu toch jammer.” Enfin, het was mooi.
Donderdag 16 mei
Ik ga Huizinga halen, die zo graag op jacht wil. We zullen naar de Maradija gaan om hem voor Huizinga vergunning te vragen om op zijn privé jachtterrein – het eiland Mamoedjoe voor de kust – te mogen jagen. Amin heeft al een prauw met roeiers klaar en alles is al geregeld, maar voor de vorm vragen we toch eerst. De Maradija is opgetogen. Ja, natuurlijk mag het. Uitstekend! En hij begint ook met jachtverhalen. Eerst moet die Toewan ook thee drinken en cake eten en Huizinga zit op naalden. Wil zo graag weg naar zijn herten aan de overkant. Eindelijk lukt het en hij vertrekt. Ik blijf met de Maradija in palaver over de copra en de broekjes enzo. En als ik laat in de passanggrahan kom, om half acht ongeveer, is Huizinga er ook al weer. Geen bok, geen hert, maar wat een tocht! Wat een pracht! Er komt een leuk artikeltje over, van de kleine jongen uit Leiden die droomde over mooie eilanden waar hij heen wou gaan, over allerlei van jacht, en die dat nu hier gevonden heeft. Een leuk stukje.
Terwijl we nog aan tafel zitten komen alweer mensen om met me te spreken over allerlei problemen. We gaan daarmee door tot een uur of half tien en toen nog even naar de Maradija. Huizinga kan niet meer, hij gaat naar bed.
Bij de Maradija bedankt voor het genoegen dat hij aan Huizinga heeft gegeven. Hij schaterlacht als hij hoort dat Huizinga wel herten heeft gezien en op één geschoten maar hem niet kreeg omdat hij feitelijk van tevoren wist dat ‘ie te ver weg was. Maar de mensen die mee waren gegaan om hem te weg te wijzen waren zo nerveus en opgewonden, dat hij het zelf ook werd en dus maar schoot zonder kans. Prachtig, ja dat gaat zo.
Dan weer over copra en de mensen die al vruchten verzamelden maar nog geen copra maken omdat ze op de kain wachten. Ja betoel, de Toewan had gelijk en hij had vanavond al een paar man onder handen genomen. Niet wachten, maar maken voordat de vruchten beginnen uit te lopen, voor er leven inkomt. Dan wordt de copra slecht en het gewicht is ook minder. “Ze zullen nu aan de gang gaan Toewan, ik heb het ze gezegd.” In het noorden is er al copra, hoe moet dat met de afvoer? En hoe komen de mensen aan geld? Want ze hebben ook geld nodig. We bespreken regelingen en het werkt gemakkelijk met de oude heer. Van hier komt spoedig voldoende copra, daar ben ik zeker van. Om een half twaalf neem ik afscheid.
Donderdag 23 mei
Om een uur of vier in Mamoedjoe. (…) Direct naar het huis van de Maradija. De oude man is zo vrolijk, schaterlacht maar. “1 yard per satoe pikoel, hahaha!” En pikt dan baldadig met zijn wijsvinger naar de buik van Amin, die even enthousiast (maar minder luidruchtig) is. De wijze van verdeling bepraat en alles geregeld. Ik loop nog steeds op blote voeten. Beloof als ik kan in de avond nog langs te komen.
Dan naar de passanggrahan, waar het eten wacht en de duisternis valt. Over zee zware dikke donkere wolken en daartussen een heleboel oranje strepen die langzaam vervagen. Een lange brede groenige streep blijft nog na-hangen en dan is het pikdonker. Eten nu. Dan komen de mantrie copra en anderen oplopen om te praten en pik ik Amin op. In optocht gaan we dan naar de Maradija. Wij aan een grotere tafel, de mantrie copra en mantrie prauw-centrale schuiven voorzichtig er een eind vanaf. De Maradija dankte ik voor het hertenvlees dat bij me zond bij mijn eten en dat inderdaad lekker was. Dan over copra gepraat. Urenlang. Soms eens iets anders ertussen door, maar steeds moet het uiteindelijk op de copra komen.
Zondag 29 september
We waden aan land en in een huis aan zee zit met een officier en zijn vrouw – die even op bezoek zijn – de Maradija. Luidruchtige begroetingen met de oude heer. “En Toewan, heb je mijn prauw ook gezien en die andere grote prauw? Ik heb mensen naar Pasangkajoe gezonden en ook troepen om de zaak schoon te maken…. Nee, er zal niet geschoten of gevochten worden. Maar ze moeten maar eens zien dat we er zijn. Dat ik geen gekheid wens. En die kleinzoon, die moet maar naar Makassar, moet maar worden opgepakt…” En we praten over alles. Ik vertel van mijn ervaringen en van de reis en ook van de vriendschap en hulp die ik overal elders ondervond en hoe het op de andere plaatsen best was. Dat doet de oude Heer genoegen en we spreken af dat we in de avond nog bij hem op visite zullen komen. (…)
Na het avondeten bij de Maradija op bezoek. Een oude heer, 74 is hij nu al, wonderlijk fit, een kaarsrechte verschijning met een daverende lach en al ongeveer veertig jaar Maradija van Mamoedjoe. Hij heeft kinderen en kleinkinderen zonder tal, zijn jongste baby is nu een maand of tien, veel van zijn achterkleinkinderen zijn ouder. De oude Heer vertelt van het feest van een paar dagen geleden toen de Resident van Zuid Celebes op bezoek was. Van alles wat er toen gebeurde, van het feestmaal en van de spelen van de kinderen. “Weet u wel dat main tali, dat spelen met de touwen dat u indertijd zo erg mooi vond, dat vond de Resident ook prachtig en dan het fluitspel en het zingen,” zo vertelt hij. Dan informeert hij weer hoe het nu eigenlijk precies was in Pasangkajoe en hij biecht op dat ook in andere streken er wat onrust is geweest. Bij voorkeur laat hij de mensen zelf oppakken. “Het kwaad moet er met de wortel uit,” zegt hij woordelijk. “Ik wil dat niet! Ik wil rust en orde. Ik wil dat het goed zal gaan. Ik ben nu door het Bestuur ook voorlopig als Controleur ingesteld en tegelijk ben ik de Maradija. Ik ben verantwoordelijk voor hier, ik garandeer dit gebied. Het moet rustig zijn…” Het is een prachtkerel dit kleine vorstje. Een groot gebied – ik taxeer een kustlijn van meer dan 300 km, maar uiterst dun bevolkt – een 50.000 mensen in totaal waarover hij nog werkelijk heerser is. “Oh meneer, wat zullen ze nu in een angst zitten in Pasangkajoe, want stellig weten ze wel dat u en ik grote vrienden zijn en nu is hun branie-stemming over en denken ze aan de gevolgen en weten dat ik erg boos ben over hun onhebbelijk gedrag. Dat ik dat als een belediging mij aangedaan beschouw.” Hij verheugt zich erin, in hun angst nu, en het feit dat verschillende raddraaiers en ook de kleinzoon zullen worden opgepakt en dat er troepen komen die hij – de Maradija – heeft gezonden zal ze verder van gekheden genezen. Ze zullen onderdaniger zijn dan ooit en het respect en de angst voor hem zal groter zijn, calculeert de slimme rot. Zijn prestige wordt enorm verstevigd in het hele gebied doordat Pasangkajoe zich bloot gaf en een strafexpeditie verdiende. Het is een slimme, in oosterse wijsheid en oosters bestuur buitengewoon ervaren man. En al vertelt hij vele malen dat hij nooit schoolonderwijs heeft gehad en maar dom is, dat vertelt hij uit trots dat HIJ het is die de touwen in handen houdt en stevig en goed. Weer moet ik de papieren zien waarbij hem verschillende onderscheidingen – o.a. de kleine gouden ster – werden verleend. Onderscheidingen die de Jap van hem stal en die hij zo bitter graag terug wil hebben omdat hij er zo mee is ingenomen, zo trots op is. Onder allerlei gepraat wordt het weer veel later dan ik me had voorgenomen en dan gaan we weer naar huis. Ontmoetten onderweg naar de passanggrahan nog de ronde die hier een nachtveiligheidsdienst is en praten nog even met hen, dan naar bed.
Maandag 30 september
Vroeg een bericht naar Makassar gezonden om mijn jeep en op kantoor even gekeken, waar ons vorstje hoog rechtop voor vele neergeknielde mensen betoog afsteekt. Het zijn mensen van een ander dorpje, mensen die ook bezig waren met onrust. Nu stelt hij deze weer in vrijheid, na een ernstig vermaan om rustig te zijn en kalm en ernstig terug te gaan naar hun werk. Niet meer dwaasheden uithalen, maar de raad en wil van hun vorst te volgen. Dan komt alles wel weer goed, met rust en met werk. En aandachtig luisteren ze, de gebogen gestalten. Blij dat ze er zo gemakkelijk afkomen. De raddraaiers blijven vast, zegt de vorst. Daar zal hij later wel eens over denken. We bespreken dan verschillende zaken.