Maandag 18 maart 1946
Dan nodigt de Maradija ons aan tafel. Hij, Amin, districtshoofden en ik als eregast. In zijn kamer allerlei meubelen die hij zelf maakte, en niet onverdienstelijk, die grote dressoirs enz. Hij kan het wel en is trots als ik hem complimenten maak erover. Na het eten nog even wat koffie gedronken en een hele lekkere zoetigheid, een soort flensjes in een of andere saus. Dan vraagt hij of op de terugweg nog iemand mee mag, zijn vrouw en wat kinderen wilden zo graag naar Madjene, of dat kon. Enfin, we spreken af voor een vrouw, drie kinderen en een baboe. Een hele lading, en wij gaan verder.
Woensdag 20 maart
Even nog en we zijn in Tapallang. Bij het huis van de Maradija is het rameh (drukte). Er staan erg veel mensen. Even chocola gedronken en een paar koekjes gegeten, dan gaan we op stap. Hij gaat zelf ook mee, en bij het inladen van de mensen blijken nu als grote mensen mee te gaan – behalve mijn chauffeur en ikzelf- ; de Maradija, zijn vrouw en een dochter, net als een baboe, en drie kleine kinderen. Een vierde kind klampt zich aan de auto vast, wil perse ook mee. We zetten haar eraf en het wordt een huilpartij. Zo geweldig is het verdriet dat ik zeg: “Kom, laten we het maar proberen.” En ook die wordt er nog bijgeladen. Nu is de zaak ook wel boordevol. We rijden door de vlakte, onderbroken door lichte heuvels vol alang-alang en ladang en langs de hele hoge slingerweg langs de rotsen aan de kust, tot aan de rivier. De oversteek gaat niet zo gemakkelijk als de vorige keer. Door al de mensen ligt de zaak dieper en moeten we verder door het water. Ik laat dan maar wat uitladen en loop ook zelf door het water dat heerlijk koel is. Dan weer het stuk met de balsemgeuren en mooie bloemen. Bij elke plaats waar we door de rivier moeten, laat ik alles uitstappen en zo komen we om een uur of een in Somba, Tjenrana. (…) Daar is ook de Conica (Lion Cachet) de hoofd van Zuid Celebes, Mauenbrecher en Professor Cense. De laatste twee kan ik heel goed mee opschieten, met de eerste heb ik nogal eens schermutselingen. Nu ook weer. Soit. Mijn auto gaat door, zal de Maradija maar doorbrengen tot Balanipa waar zijn moeder woont, en ik krijg de jeep van Maurenbrecher om terug te gaan.
Na het voortreffelijke eten dat de Maradija aanbood, vertrekken de anderen weer naar Madjene en ik blijf voor mijn verhaal. Ook hier is het weer een geanimeerde vergadering en de mensen voelen er nu voor om met copra-productie te beginnen. Dan naar Madjene door en daar met Conica en Cense gegeten. Ik ben daarna nog een wandeling gaan maken en heb hier en daar met wat mensen gepraat en dan een uur of tien naar bed.
Donderdag 23 mei
Hij [de Maradija van Tjampalagian] vertelt me dat de Maradija van Tapallang op Balanipa zit en naar huis terug wil, of ik hem mee kan nemen?
Dus in Balanipa even aan en met de Maradija van Tapallang gepraat. Ja, hij wil graag mee. Straks zal Ong hem even halen, als ik in Madjene ben om daar met Maurenbrecher de zaak te bespreken. Het is maar een kilometer of acht. (…)
De Maradija is thuis, maar niemand verwachtte hem, zijn vrouw en kinderen zijn nog in Balanipa en te eten is er nog niets en het is al twee uur. Toch even een kop koffie gedronken en een stuk van de cake die hij op reis meenam en dan begint het te regenen. “Een beetje maar”, zegt Ong. Maar dat beetje wordt heel wat. De lucht klaart niet op. Erdoor maar. Ik trek kousen en schoenen uit, wil die graag drooghouden en in de jeep hou je niet veel droog. Drijfnat worden we.
Vrijdag 24 mei
Weer rijden we langzaam, de weg is op sommige punten wat glad en de ravijnen zijn soms nogal diep. In twee uur zijn we in Tapallang. Even een brief afgegeven en een meerijder afzetten, maar zo gaat het niet! De Maradija heeft nog allerlei te vragen. Heeft erover nagedacht wat het beste gedaan kan worden en vraagt om ophelderingen. En de Chinese handelaar wil liever de kain maar direct hebben. Hij zal het dan wel eventjes in orde maken. Alles geregeld en verder.