Maandag 18 februari 1946

De bestuursassistent Tjatjo, een heel flinke kerel, heeft niet veel consideratie met dit soort gevallen. Het huis dat de Jap haar gaf – en aan de boedel van zijn zaak onttrok-  raakt ze kwijt en zo zal alle glorie aan bezit ontleend wel gauw vervallen en daarmee het geheel.

Woensdag 20 februari 1946

We waren in Polewali om onze band te halen, laten de Japs ons nog benzine geven en wachten onderwijl bij Tjatjo thuis. Aardig dochtertje, ondeugend op een afstand, komt eindelijk op zuurtjes af, wil dan wel bij me op schoot zitten en we worden vrienden. Nog zakelijk gepraat, we drinken koffie, en eten doerian en pisang. Dan op weg naar boven.

Donderdag 21 februari 1946

Op de terugtocht nog weer even bij de Administratie van het klapperland, nog even naar Polewali, bij Tjatjo geweest en een kop thee gedronken en dan verder naar Madjene weer.

Zaterdag 23 februari 1946

In Polewali nog weer lange verhandelingen met Jappen en met de Chinese hoofddader van het complot hier, en alles loopt best af. Tjatjo nodigt ons te eten, wat we graag aannemen, het is alweer 2 uur. Zijn vrouwtje – ook Hollands sprekend- heeft haar mooiste kleren aan en bedient aan tafel waar wij met zijn vijven zitten. Het eten – rijsttafel – is lekker en je ziet dat zowel Tjatjo als zijn vrouw het prettig vinden dat het ons zo goed smaakt en zij ons te gast kunnen hebben. Ik hou van die lui.

Vrijdag 15 maart

Vandaag was een drukke dag. Ik had de bedoeling gehad om ’s morgens vroeg weg te gaan, maar daar kwam niets van. Mohammed Amin, inheems bestuursman van Mamoedjoe, wou graag mee en ik heb hem ook hard nodig in zijn gewest. Dus maar op hem gewacht en verder nog weer allerlei geregeld. Neem een partijtje blikjes mee om volgens de oude goede inheemse gewoonte een geschenk met een tegengeschenk te kunnen belonen. Tjato en de anderen hebben mij indertijd vele keren koffie, gebak en zelfs maaltijden aangeboden in ik zal nu iets terugdoen. Dat gaat dan altijd heel discreet en wordt achteraan de keuken afgegeven, men spreekt er niet over. Een leuke gewoonte, en het houden daaraan geeft een versterkte mate van vriendschap. Jammer dat vele Europeanen er zo weinig op letten, want die kleinigheden worden door de inheemsen zeer geapprecieerd. Het is een blijk van wellevendheid, als men zich eraan houdt. ’s Avonds nog wat gepraat en vroeg naar bed. Volgende morgen vroeg op stap.

Zaterdag 16 maart

De kust begint te veranderen, meer klappers, we komen bij Mandar. Van tijd tot tijd prachtige baaien waar we vlak langs rijden omdat de heuvels de weg tegen het water dringen. Komen dan in Poliwali. Met Andi (Prins)[1] Tjatjo bepraat hoe we het met de lezing zullen hebben en hem alvast een exemplaar gegeven om in het Boegisch te vertalen, dat daar de landtaal is. Koffie gedronken. Vrijdag of zaterdag kom ik bij hem voor de lezing en misschien gaan zijn vrouw en hij mee naar Makassar. Uitstekend, we zullen zien. Over onze andere taken gepraat, koffie gedronken en toch een bedankje van Tjatjo’s vrouw gekregen voor de geschenken die in de keuken waren gebracht. Door zuurtjes is het dochtertje zelfs vrienden met mij en zit op mijn schoot.

[1] Andi is een Boeginese adellijke titel. 

Zaterdag 23 maart

Even bij de afscheep van copra gekeken en gepalaverd. En toen door naar Polewali, waar vriend Tjatjo een hele grote vergadering had belegd. De leukste en vlotste die we hebben gehad. Het was reusachtig gezellig en ik heb het idee dat het zaad ook goed gevallen is. Nu afwachten wat het wordt.

Zaterdag 4 mei

Verder maar, naar Polewali. In de middag komen we daar aan. Tjatjo is thuis, en de kleine komt snel naar me toe en klimt op mijn schoot. Tjatjo is bezig zijn huis te vergroten, dat gaat makkelijk met zo’n bamboehuis. Ik heb het werk even bekeken, met een paar dagen is het klaar. We hebben onze zaken besproken, vlot en gemakkelijk gaat het hier altijd. Tjatjo is pienter, spreekt en begrijpt Hollands uitstekend en wij spreken dus altijd Nederlands. Ook zijn vrouwtje spreekt het uitstekend, ze vertelt me dat het dochtertje het vaak over mij heeft en we al hele dikke vrienden zijn. Weer thee met gebak, dan even naar de Maradija van Tjampalagian die op de plaats is en daar ook een huis heeft.

Maandag 6 mei

Het was donker al en het regende zwaar toen ik in Polewali aankwam en Tjatjo was niet thuis, kwam even later. Hij kon niet mee de volgende dag naar Madjene, en zou alleen maar met me gaan eten. Maar we gingen ‘after all’ toch maar met elkaar. Hij met de jonge vrouw en het kindje, dat in de jeep bij mij op schoot kwam zitten en eerst heel verwonderd rondkeek in de nacht en toen kalm ging slapen. Het was beestachtig slecht weer, een zee van regen.

In Mapili hebben we de kleine maar in mijn bed te slapen gelegd en hebben daarna gezellig gegeten en daarna over allerlei gepraat. Ze hebben mij iets uitgelegd van de adel van Zuid Celebes, van de verschillende bloedgroepen. (…)

Zo hebben we lang en prettig gepraat en ik weet nu wat meer van de verhoudingen in deze families. Om een uur of elf zij ze naar huis gegaan, de kleine sliep nog steeds, en ik ging naar bed.