
Zondag 7 april
De Poeri van Kloenkoeng. Een grote muur, met hoge poorten waarvoor vele treden. Aan de grote poort klop ik aan, men vraagt wie er is en de deuren worden geopend. In een Bale zoals dat heet, een hoge open vergaderzaal, zitten vele mannen in traditionele dracht bijeen. Ik hoor dat die gaan spreken over de zaken van de adat. Een broer van de Dewa Agoeng zit die vergadering voor en komt even praten zolang de Dewa Agoeng er nog niet is. In rang is de Dewa Agoeng de hoogste van de vorsten in Bali. Dicht bij hem staat de Tjokordevan Denpasar, en de andere vorsten zijn alle Anak Agoeng, die zitten in Karang Asem, Bangli, Tababa, Djembrana met als hoofdplaats Negara en in Singaradja, en natuurlijk Gianjar waar ik al was. De Dewa Agoeng en de Tjokorde horen beide tot de tweede kaste, de anderen eigenlijk tot de derde kaste. Het is alles zoveel anders geworden sedert de onderwerping van Bali in het begin van deze eeuw.
De Dewa Agoeng is een groot heer. Wil perse niets van extremisten enz. weten en treedt streng tegen zijn mensen op. Heeft een legertje om zijn grenzen te bewaken waarvan de mensen instructie hebben om niet terug te komen als ze binnendringers uit het Banglise niet zouden kunnen tegenhouden. Dat moet, ten koste van eigen leven. Hij wil geen wanorde, wil samenwerking op meest loyale wijze met ons en vraagt actie tegen ieder die wat anders zou willen.
Het is een heel aardig man, en ik kan het best met hem vinden, zal ’s avonds bij hem komen eten.
Zondag 7 april
We komen terug in Kloenkoeng. Naar het hotel. Goede kamers en aardige inrichting. De eigenaar was een welgestelde Balinees en had o.a. ook een kunstwinkel in Denpasar. Hij is door de pemoedas vermoord. Na het baden zijn we naar de Dewa Agoeng gegaan om te eten. Eerst nog over velerlei dingen gepraat en dan gegeten. Prima natuurlijk, dat eten. Heel lekker. Daarna weer in de overdekte hal koffie gedronken en verder gepraat. Hij heeft een aardig gezicht, deze Dewa Agoeng, en is in alles resoluut en beslist. Ik mag hem heel graag. Hij vertelt over de tijd van de Jap, hoe moeilijk het was om die Jap zand in de ogen te strooien en om diens eisen te omzeilen en wat hij daarvoor had te doen enzovoort. Als het al laat geworden is gaan we weg.
Bij de Dewa Agoeng is feest vanavond, een wayang-voorstelling voor een kind dat een half jaar oud is geworden. Ik vraag hoeveel kinderen hij heeft en dat is een heel ge-reken. Een jonge zoon zegt ongeveer vierentwintig. Dan gaan ze vrouw voor vrouw na, vijftien vrouwen, en hij komt niet verder dan eenentwintig kinderen.
Maandag 15 april
Ik besloot in Kloenkoeng te blijven overnachten en ben even naar mijn vriend de Dewa Agoeng gegaan om te vragen of ik de volgende morgen zijn auto zou mogen lenen om naar Padang Baai te gaan. Dat was natuurlijk voor elkaar. We hebben genoeglijk zitten praten en hij beloofde me een masker dat hij bezig was te snijden. Ik had intussen nog verschillende dingen over hem gehoord, o.a. dat hij is voorgedragen voor een hoge onderscheiding gezien zijn houding gedurende de oorlog en daarna. Hij wou niet hebben dat de opschriften op zijn kantoren veranderden van het oude Nederlandse. En toen men in een Raad van Zelfbestuurders daartoe had besloten zei hij dat hij het er niet mee eens was. Het bleef zoals het was. “En van Uw Republiek ben ik niet gediend Heren. Ik ken die niet. En wil die niet.” Zo hebben we een paar uur zitten praten over allerlei, over scholen, en opvoeding en adat en dergelijke meer en toen naar bed omdat het de volgende morgen heel vroeg dag zou zijn.
Dinsdag 23 april
In de morgen in Padang Baai aangekomen. Kende de mensen van de marine al die daar zaten en ze hielpen me aan een wagen naar Kloenkoeng, waar Raat van de Niso me om een uur of twaalf zou oppikken. Ben naar de Dewa Agoeng gegaan en kreeg een masker van hem. Niet dat waar hij mee bezig was, maar een ander dat klaar was. Heel mooi en ik ben er blij mee.[1] Verder over de pasar gelopen en bij de Dewa Agoeng later gegeten en gewacht op Raat. Het was een prettige morgen waarin ik niets heb uitgevoerd dan wat rondhangen en rondkijken in een wereld die volmaakt vredig en vriendelijk is en het echte Bali van vroeger zal zijn.
[1] Het masker is nog steeds in onze familie.

