Zaterdag 18 mei
Ik ga naar de Onderneming Mandatte. Een klapperlandje – niet al te groot – dat voor de oorlog maximaal een twintig aan copra per maand kon geven. De Administrateur Saris is weer terug (schreef ik vroeger al) en met hem is een ander, een employee Schepers, gekomen. Beiden hebben inheemse vrouwen en de ene twee dochtertjes en de ander twee zoontjes daarbij. Het was altijd al een niet rijke beweging, maar nu is het wel heel armelijk. Het valt hemzelf [Saris] niet eens op hoe armelijk het wel is. “Mijnheer, toen ik uit het krijgsgevangenschap kwam had ik niets meer. Ik heb tijden en tijden alleen met een klein schaamlapje gelopen en nu heb ik alweer een paar pakken. Ja, ik moet je toegeven, mooi zijn ze niet. Het zijn maar Jappenpakken. Maar ik heb toch weer kleren aan mijn lijf en heb weer volop te eten. Nee meneer, dat gaat allemaal wel, maar als u in Makassar eens iets voor me kunt vinden dan graag.” Even in de tuin gekeken bij de copra-makerij. “Ja, werkvolk dat is de moeilijkheid. Ze vragen allemaal textiel. Als u me daar wat aan helpen kon dan kreeg ik stellig wel mensen, maar nu is het ellendig. Ik heb er nu twaalf en kan best zestig gebruiken.” “Heer Saris, ik zal mijn best doen. Er is hoop misschien, wie weet. Misschien komt er in korte tijd een oplossing.” De bomen zijn lang niet geplukt, zijn zwaar van de vruchten en voor de eerste maanden is er een mooie oogst te halen – wel veertig ton per maand wellicht. Maar dat zakt dan later natuurlijk af. En ook van de afgevallen vruchten kan nog wel wat worden gemaakt. Zie deze mensen staan alweer opgewekt in het leven, hebben een gammel bed met een gammele klamboe, een wankele tafel en wat vuile stoelen en een wrakke kast, een enkel glas en een bord en zij gaan weer opgewekt aan de gang.
Vandaag is er iets bijzonders merk ik. In de dapoer (keuken) zie ik kleine boengkoesans (pakjes) maken met wat eten erin en ik zie ook een hoop saté. “Ja meneer, ik ben vandaag jarig. Hoe ze het hebben onthouden weet ik niet, maar ze wisten het en nu geef ik vanavond een klein feestje. Hoort u wel;, ze zijn aan het oefenen met muziek maken daar een eind verderop. Allemachtig meneer, het wordt een kaal feestje, maar er is toch iets hè.” “Mooi, Saris!” zeg ik, “Maar ik heb niets om je te geven, alleen een paar pakjes sigaretten.” “Nou dat is immers al een feest, die krijg ik hier ook niet. Waar moet ik ze vandaan halen?”
Vrijdag 24 mei
Even aan op de onderneming Mandatte. Saris is blij. “Dan krijg ik stellig wel mensen!” zegt ie. “Vijf yard per man per drie maanden, dat is heel mooi!” Hij had veel last om aan werkvolk te komen. Ze wilden te veel verdienen en vroegen steeds om kleren en om allerlei dat hij niet geven kon. Nu kon hij ze ten minste de kleren geven die ze wilden hebben. De rest zou nu ook wel in orde komen.
Maandag 7 oktober
De terugreis naar Makassar. De auto loopt mooi. Bij Saris op de onderneming Mandatte even aangemeerd. Nu heeft hij een geweer en de oude ervaring van vroeger is hier ook weer bewaarheid. Nu ziet hij de varkens niet meer zo veelvuldig als vroeger toen ie niets anders had dan een stuk speer om mee op stap te gaan. Hoe weten die dieren dat het nu dodelijker voor hen is om de man in de weg te lopen? We hebben even over zaken gesproken, dan weer verder.