Juni – juli 1946

Heel anders dan ik me voorstelde vind ik deze drie eilanden groepen; Kei-, Aroe- en Tanimbar, die met enkele andere de Zuid-Wester Eilanden worden genoemd. Het landschap, de grond en de mensen zijn op elk dezer eilanden – die steeds bijeen worden genoemd – verschillend. Overal komt het eigen karakter naar voren, steeds sterker. De mens van Tanimbar is opgewekt, neemt gemakkelijker iets op zich, maar is over het algemeen genomen ook een prachtige nuttige figuur met een grote toekomst in deze streken. De Aroe-ees staat erbij achter, heeft zijn voedsel te gemakkelijk en houdt niet val al te veel bedrijvigheid.

De Kei-Eilanden

De gronden van Kei zijn niet zo vruchtbaar als op de andere eilanden. Het kost meer moeite om aan een minder gevarieerd menu te komen dan op Tanimbar. Niet zoals op Aroe wordt sago zonder veel moeite verkregen. Dit maakt van de Kei-ees iemand die harder voor de feiten staat, meer wilskracht moet ontwikkelen dan bij zijn buren, en het krakater van de Kei-ees is hierdoor bepaald. Hij is niet zo luchtig als die van Tanimbar, werkt serieus, is betrouwbaar – niet alleen in de zin van het niet diefachtig zijn, want dat is bij allen hier een grote schande. Pastoor Helmer vertelt me van een man die verlegen was geworden doordat zijn vrouw vruchten van het veld van een ander had weggenomen; de hand tegen de balk, een vinger eraf – als ernstige waarschuwing. De mensen en de gemeenschap straffen diefstal streng. Maar ook in zijn woord is de Kei-ees betrouwbaar. Als men hem iets vraagt te doen en hij neemt het aan, dan doet hij het ook. Zoekt niet een uitvlucht. Zijn bezwaren komen niet later, maar vóór hij zich tot iets verplicht.

Zending en Missie werken hier beide. De zending heeft hier een Europese predikant die eertijds in Toeal zijn zetel had en als werkkring alle drie de eilandengroepen. Een heel uitgebreid gebied dus, waarin hij wordt bijgestaan door zijn Ambonese godsdienstleraren. Zijn toezicht en leiding op hun werk is lang niet zoals dat bij de Katholieken is. Waarvan elke school elke maand minstens eenmaal door een Europese priester wordt bezocht, en alle moeilijkheden worden besproken, adviezen worden gevraagd en onderlinge uitwisseling van gedachten kan plaats hebben. Het verwondert daarom dat Zending en Missie op vele punten een vrijwel even grote aanhang hebben. Van de zijde van de Missie verklaart men dit door het feit dat kleine ambtenaren van het Bestuur veelvuldig Ambonezen waren, die begrijpelijk hun kerk ook bij de bevolking propageerden. Hoe het in de toekomst zal gaan, is voor mij een grote vraag. Het zelfbewustzijn van de mensen van Kei en Tanimbar komt sterk op. Men wil zijn eigen mensen hebben. Men beschouwt de Ambonees nu als iemand die men missen kan. Teveel liet die zich voorstaan op zijn baantje. Teveel Heer was hij, voelde zich te ver verheven boven de eigenlijke bewoners van het land. Thans wordt openlijk afscheiding van Ambon gevraagd en het uitzenden van Ambonezen voor betrekkingen op deze Eilanden komt op verzoek van de autochtone bevolking langzaam aan stil te staan En au fond hebben ze gelijk. De scholen van Zending en Missie hebben voldoende ontwikkeling gebracht. Verschillende jongelieden gaan na de plaatselijke scholen te hebben doorlopen naar elders om verder te worden opgeleid. Ze zijn even pienter als de Ambonees en in hun eigen land zeker gezien. Waar men nu onder eigen mensen wil staan, op bestuursgebied ook van Ambon los wil komen, zou dit ook van invloed kunnen zijn op het werk van de Zending die haar leraren bij voorkeur uit de Ambonezen nam en slechts een enkele zeldzame uit de eigen bevolking. Ik denk dat ook hier de Ambonese invloed zal afnemen en de Molukse Protestantse Kerk een zware taak zal wachten, tenzij zij haar systeem verandert en meer met de eigen bevolking gaat werken. Grappig is het te zien hoe de invloed van de kerk ook op ander gebied doorwerkt. De Ambonese vrouwen dragen lange kabayas tot aan de knie en zo ook de vrouwen van de Ambonese godsdienstleraren natuurlijk. Thans draagt de protestantse vrouw haar kabaya tot de knie. Anderen doen dat niet, hebben de gewone maat. Nog iets wil ik zeggen over het onderwijs, de Katholiek heeft ook hier, naast het onderwijs in godsdienst en schoolopleiding zoals de protestanten dat hebben, een ambachtsopleiding met leuke broeders. Het resultaat is ook hier een massa goede, prima arbeidskrachten. Hollandia vraagt toekangs, timmerlieden, smeden enz. en Kei alleen kan alle 500 die gevraagd worden leveren. Dit betekent wat, en men mag de Missie die dit mogelijk maakte de welverdiende pluim niet onthouden. De Missie heeft door de Jappen zeer zware slagen gekregen. Ik vertelde al over het vernietigen van haar hele centrum, van haar kerken enz. Maar ook aan mensen is het verlies zeer groot. Op 30 juli 1942 kwam hier de inval van de Jap en die ochtend werden de bisschop, vier Europese priesters en acht broeders doodgeschoten. Men neemt aan dat de hulp die deze voordien verleenden aan ontsnapte krijgsgevangenen van elders de reden zal zijn. Ook in krijgsgevangenschap stierven er nog velen. Maar men gaat door.

De Aroe-Eilanden

De Aroe-ees is een man met geringe behoeften. Hij eet meestal zijn sago, geklopt uit bomen die een jaar of twintig zijn en dan voldoende voedsel geven voor een gezin van vijf personen gedurende een maand. 250 kg komt er gemiddeld uit zo’n boom. Daarbij eet hij vis. Huisraad heeft hij praktisch niet; een slaapmat en een primitieve woning. Met zulke geringe behoeften is het geen wonder dat hij weinig tot werken genegen is. Zijn behoeften worden praktisch zonder werk gedekt. De sago groeit wel uit zichzelf in grote bossen. De bezetting heeft hun echter moeilijkheden gegeven. De Japs kregen bijna geen voedsel aangevoerd en pleegden, zoals ze dat gewoon waren, ernstige roofbouw. Kapten de sago-bomen – ook de hele jonge – en de bevolking was gedwongen tuinen aan te leggen met ketella en wat andere producten. Men at zelfs dat wat alleen in noodgevallen wordt gebruikt – vruchten van een soort Rizophoren, de boeah tonke, een vrucht die eerst uitgeloogd moet worden omdat ze anders zwaar giftig is.

De Aroe-ees is een man van de zee. De nederzettingen van deze ongeveer 25.000 zielen tellende bevolking zijn op een heel enkele uitzondering na aan de kust over vele kleine dorpjes verspreid. Zijn liefste werk is vissen en duiken naar parels, waar deze eilandengroep voor bekend is. Vangt hij wat pareltjes dan gaat hij rusten tot de opbrengst verteerd is. Alleen aan de zuidkust wordt wat rijst verbouwd, maar rijst werd vroeger vrijwel steeds ingevoerd, en was een attractie waardoor ze soms tot werken waren te verleiden. De ingevoerde mensen van Timor waren het die op de klapper-ondernemingen werkten en die gebruikt werden bij de exploitatie van het bos in het binnenland. Daar zitten goede houtsoorten die werden uitgevoerd, o.a. het bekende ijzerhout.

De dierenwereld moet wonderlijk zijn. De Controleur had een hert, en een kasuarisen een nog heel jong wild varkentje. Maar kleine kangoeroes en paradijsvogels komen ook veelvuldig voor. En prachtig moet het zijn binnen in het grote eiland, waar het noordelijkste deel vol bos staat en in het zuiden soms grote alang-alang velden, met hier en daar zware bomen in het heuvelachtige land, waartussen meertjes en een massa wild. Kudden herten van over de twintig bijeen kom je er regelmatig tegen. En dan als je naar het zuidwesten aan de kust komt, vind je blonde duinen zoals thuis bij ons, zegt de Controleur die enthousiast is over dat landschap.

De bevolking heeft zwaar van de Jap te lijden gehad. Ik zei al dat de voedsel positie bedreigd werd, maar ook de dieren hebben het onder de Jap niet goed gehad. Die gingen ‘jagen’ met grote lampen en machinegeweren.

De oude routine van voor de oorlog is verbroken. Toen ging alles zo ongeveer, was men eraan gewend om copra te maken en kwamen er verder parelmoerschepen en parels en ijzerhout als andere exportproducten en bouwde men zelf prauwen voor zijn zee-bedrijf. Langzaamaan moet alles nu weer op dreef komen en aan allerlei gereedschap en aan kleren is gebrek. Gebrek is er ook aan geneesmiddelen en aan geneeskundig personeel. Malaria en zwartwaterkoorts en vooral framboesia heerst in sterke mate. Wij brachten gelukkig weer wat obat (medicijn).

Dobo is niet gezond nu. Veel malaria. En behalve de muskieten zijn er nog een soort kleine vliegjes die zelfs door de klamboegaatjes komen. Agats, die hinderlijk jeukende bulten achterlaten nu hun beet. Vroeger kwam er van tijd tot tijd de dokter van de Kei-eilanden en was er een mantrie verpleger die voldoende ervaring en geneesmiddelen had. Vroeger kwam ook van tijd tot tijd de predikant van Toeal over om een kerkdienst te houden en met de Ambonese goeroes of leraren te spreken en heel zelden maar de pastoor voor de enkele katholieken hier op de hoofdplaats. Dit gebied is Zendingsgebied en de Missie werkte er niet.

En nu gaan we langzaamaan alles weer op orde brengen. Zal er weer een Dobo komen wat beter, mooier en doelmatiger opgebouwd dan het was, en zullen we zien alles weer in leven te krijgen. Optimistisch gaat de Controleur zijn gang. We zullen het ook hier wel klaren.

De Tanimbar-Eilanden

Ook hier, zoals op de Kei-eilanden, werken zowel Zending als Missie. De Zending is hier weer de Molukse Protestantse Kerk en werkt met Ambonese voorgangers die meestal tegelijkertijd school houden. De Missie werkt anders. Heeft de beschikking over verschillende Europese priesters en over lekenbroeders en natuurlijk over een heel belangrijk aantal inheemse onderwijzers, die tegelijker tijd godsdienstonderricht geven. De broeders leiden ambachtsscholen, geven de kinderen uit de bevolking – nadat ze voldoende schoolonderwijs hebben genoten – de gelegenheid zich in een vak te bekwamen. Het onderwijs is prima, wordt consciëntieus gegeven en de goede leerlingen kunnen na afloop van de school en behaald diploma nog een jaar bij hun leraren blijven als… laten we zeggen assistenten bij het onderricht van de nieuwe lichtingen. Zo zijn er nu velen in het Missie-gebied die behoorlijk een tekening kunnen maken van een werk, en dit naar die tekening uitvoeren. Naast de voortvarendheid van Asp. Controleur Setitit is het hieraan te danken dat de wederopbouw hier zo vlot loopt. Alles werkt mee. Natuurlijk zijn de Katholieken ook al bezig met hun kerk, een voorlopige. Een torentje staat er reeds op, ver zichtbaar. We zagen het reeds van ons schip. Het geheel is heel primitief met veel atap, maar het ziet er niet onaardig uit en biedt ruimte aan vele gelovigen.

Tanimbar is weer aan het leven. Ook elders, op andere plaatsen die net als overal hier aan de kust verwoest zijn, begint de opbouw weer. Men wil hier werken aan een toekomst. Overal is de bevolking bezig nieuwe tuinen aan te leggen. Nu weer in de buurt van de plek waar ze het beste kunnen wonen en dat is aan de zee. De oude tuinen in het binnenland worden nog voor het voedsel van het ogenblik onderhouden, maar binnenkort krijgt de wildernis die weer terug. Het land is vrijwel overal vruchtbaar. Bataten, ketella en de tapioca plant zijn de basis van het voedsel, maar ook vele andere artikelen worden verbouwd en het voedsel is hier meer gevarieerd dan het op de Kei- of Aroe-eilanden is. Is dit het, dat de bevolking ook anders maakt? Luchtiger en vrolijker en wellicht wat mondainer dan de bewoners van die andere eilandengroepen?

De uitvoerproducten van het land zijn verschillend, maar hangen allemaal samen met de kust en copra van de uitgestrekte klappertuinen aan de zeekant. En schelpen waar de parelmoeren knoopjes elders ter wereld van worden gemaakt. Lola’s heten die schelpen, die eruit zien als ronde kegels. Wat minder hoog dan hun diameter, die meestal een centimeter of acht is als ze voor export worden gewonnen. Verder zeekomkommer, de tripang, die ik me uit mijn schoolboekjes van vroeger herinner. Alles met elkaar producten van een vrij belangrijke waarde, die aan de bevolking van totaal een 35 duizend zielen een goede welstand kan geven.

Ook met die producten gaat men weer aan de gang, ook daarin komt leven en spoedig zal het leven op deze eilandengroep weer normaal worden. Maar dan is hier ook een enorme arbeidsverzet. Zeker vier keer zoveel als normaal nodig was; immers dubbele tuinen onderhouden, nieuwe huizen maken en grondstoffen daarvoor uit de te kappen boom bewerken. De prauwen zijn voor een groot deel vernietigd. Op Saumlaki zijn er nog een twintig van de vooroorlogse honderd. Prauwen moeten dus worden gemaakt en nieuw vistuig en de klapper-tuinen moeten worden schoongemaakt van al wat erin is gaan woekeren. Maar de algemene indruk is: “We komen er wel” en als men ziet wat er gebeurt dan gelooft men dat met hen en verwacht men het voor vrij spoedig.

De Tanimar-ees is heel anders geworden in deze eeuw dan men volgens de encyclopedie zou verwachten. Veel van het schilderachtige, van het vreemde pittoreske en exotische is verdwenen. Maar een flink volk dat werkt aan een toekomst is ervoor in de plaats gekomen. Niet langer worden de gestorvenen in een boom geplaatst of op een rots, en zo achtergelaten aan dieren en natuur. Niet langer heeft men strijd. Waar vroeger het zielental nijging had achteruit te lopen, heeft men nu gezinnen met zes en soms wel acht kinderen. Het gaat ook in dat opzicht goed op Tanimbar, waar zo heel veel meer kan worden bereikt als er meer arbeidskrachten zijn. Het grote, meestal heel vruchtbare land wacht op handen om een grotere welstand aan de bevolking te geven. Gelukkig is het dat hier de uitbreiding uit de autochtone bevolking kan komen. Zeker, er zijn nog wel verschillende moeilijke punten. Nog steeds, vaak wellicht uit een valse schaamte tegenover de ouderen, laat de Tanimbar man zijn vrouw te veel en te zwaar werk doen. Kan men het echtpaar van het veld terug zien keren, de vrouw met een zware last in een draagmand die aan een band om het voorhoofd wordt gedragen en daarop soms nog een kind terwijl de man erachter loopt met een boog en pijlen maar zonder jachtbuit, de wapens feitelijk meer een versiering. Zo is er natuurlijk meer, maar het algemene beeld is vooruitgang. Snelle vooruitgang.