September 1946
Hoe is het mogelijk om op deze dorre bodem te leven? Ja, een armoedige plantengroei heeft in de loop der eeuwen het koraalsteen met een dunne laag humus overdekt, maar het is zo weinig dat er in dit land maar weinig wil groeien. Is het een natuurlijke tegenzin in landbouw of een door ervaring verkregen wijsheid dat het niets geeft die hier maakt dat de erven onbegroeid zijn. Geen spoor van al die planten die op een Javaans erf zo fleurig aandoen en zo’n grote hulp zijn bij de voedselvoorziening.
Al gaat het met de landbouw slecht, toch zijn er verschillende producten die maken dat de bevolking niet zo arm is als men zou verwachten. In de eerste plaats is er natuurlijk de klapper, die overal op koraaleilanden welig groeit en in zo erg veel inheemse behoeften voorziet. De stam, dat is bouwhout. Van de bladeren maakt men dakbedekking en de nerven ervan worden bezems. De vrucht, dat is voedsel en de houtige noot een natuurlijke fles of lepel of drinknap of wat niet al, desnoods brandstof. En de vezelige bast levert touw en materiaal voor matten enz. Er is nog veel meer dat ik niet noem. De dode bladeren worden gebrand als een fakkel bij de visvangst en de olie die uit de noot wordt gemaakt dient voor verlichting. En het gedroogde vruchtvlees, de copra, kan worden verkocht in grote hoeveelheden en worden omgeruild tegen andere gewilde zaken bij de inheemse en Chinese tussenhandel. We kunnen doorgaan, maar het zal U duidelijk zijn dat een klapperboom een rijkdom is. En klapperbomen zijn hier vele duizenden en duizenden. Hele hele oude knapen zijn erbij, waarvan de kruinen heel hoog in de lucht zitten en die maar een geringe opbrengst aan vruchten hebben.
En naast die klapper is er katoen, ook al sedert onheuglijke tijden. Daaruit kwam een weefnijverheid voort, die ook in de vroege Compagniesjaren al van belang moet zijn geweest. Toen werd op Salayer een vestiging onderhouden, waarvan de naam Benteng (= versterking) als eigennaam op de hoofdplaats is overgegaan, voornamelijk met het oog op de Salayer kleedjes – die elders een welkom handelsartikel waren. Ook nu nog, of vooral juist nu – met de grote textielbehoefte – is die weefindustrie nog een bron van veel welvaart. Voor de oorlog brachten de kains die hier werden vervaardigd maar weinig op. Een have gulden tot een gulden ongeveer, voor de ordinaire kwaliteiten. Maar nu worden ze meestal geruild op de overwal tegen voedsel en verdere dingen die de bevolking nodig heeft. Het weefsel is niet erg gecompliceerd. Veel effen kains worden er gemaakt; witte en ook café-crème kleurige van de lichtbruine vezel. Maar meestal is het toch het ruitmotief, in een oneindige afwisseling. Ik heb niet kunnen denken dat er met enkele kleuren en steeds maar ruiten zoveel verschil te bereiken is. Geen twee kains zijn er gelijk op dit eiland. Voor de oorlog werd het garen met ingevoerde kleurstoffen gekleurd, maar gelukkig was de techniek van het bereiden van natuurlijke kleuren niet helemaal verloren gegaan en nu zijn de plantaardige verfstoffen, waarvan indigo een hele belangrijke is, weer in ere hersteld. Naast de indigo zijn er mooie kleuren; rood en bruin, groen en geel en allerlei combinaties daarvan en ook zwart wordt gebruikt. Zelden maar komt het voor dat doeken met een ‘ikat’ worden gemaakt, en het ikatten gebeurt dan alleen nog maar in fragmenten en voor kain voor eigen behoefte en niet voor verkoop. Ja, nou heb ik me in een wespennest gestoken. Wat is ikatten? Ik hoop dat de verklaring U duidelijk zal zijn. Het ikatten kan zowel op de schering als op de inslag geschieden. En op een enkele plaats, zoals bijvoorbeeld het dorpje Tenganan op Bali, worden zowel schering als inslag ge-ikat. Nemen wij als voorbeeld een ge-ikatte schering. Dan worden van de scheringdraden groepjes steeds wisselend bijeen gebonden en in een kleurstof gedompeld. Spannen we dan de schering op het raam, dan krijgen we op deze draden dus een motiefje dat gekleurd is. Nu is het de kunst om steeds alles zo bij elkaar te binden en te verdelen dat er geen fouten worden gemaakt en het motief zich regelmatig herhaalt. Hier op Salayer maakt men hele eenvoudige tekeningen van steeds wederkerende eenvoudige motieven, maar in andere streken zoals bijvoorbeeld op Somba is de tekening zeer uitvoerig en wordt de schering niet met één maar met vele kleuren bewerkt. Waardoor zeer uitvoerige patronen met mensen en dieren en planten en allerlei ornamenten in vele kleuren op de schering komen te staan en dus tot uitdrukking komen in de afgewerkte doek. Maar zover bracht men het hier niet. Toch zijn ze mooi die doeken, wit met indigo of zwarte wederkerende motiefjes.
Wat is er verder nog hier dat de mensen een bestaansmogelijkheid geeft? Eigenaardig; een vrucht die hier groeit is heel goed, de djeroek, een djeroek keprok. Een mandarijnsoort is het die zich hier blijkbaar best thuis voelt. Over de rest van de landbouw vertel ik U later nog wel, maar van meer belang is de visvangst aan de westelijke kust. Daar zijn vissers-prauwen en wordt op zee gevist en daarnaast zijn er vele visvallen, laten we zeggen fuiken van bamboe. Een lange arm in zee uitgebouwd, rechtstandig op de kustlijn, heel heel lang, waar de vissen die langs de kust gaan tegenaan zwemmen en dan langs blijven zwemmen om een uitweg te zoeken. Zo leidt die arm ze naar driehoekige reservoirs – waaraan de ingang maar klein is en moeilijk te vinden voor de vis die erin verzeilt. Steeds kleinere reservoirs zitten er achter elkaar en het is een vissendoolhof waaruit weinigen die erin zwemmen zullen ontkomen. Die vis is ook een bestaansmiddel. En gedroogd of gezouten is het een exportproduct. Voor het zouten zijn er zoutpannen op het eiland, waarvan de productie ook zo groot is dat er geëxporteerd kan worden. Dat zijn zo vrijwel de bestaansmiddelen. Op de kleinere eilanden, die ook onder Saleyer zijn te rekenen, komt er nog de prauwvaart bij die met vrij grote prauwen wordt bedreven.